Aragorn II werd geboren in 2931 van de Derde Era. Hij was de zoon van Gilraen de Schone en Arathorn. Hij werd vernoemd naar zijn voorvader Aragorn I, het vijfde Hoofd van de Dúnedain. Aragorn was een directe afstammeling van Isildur, de oudste zoon van Elendil, en had als zodanig recht op de troon van de koninkrijken Gondor en Arnor.n Pepijn maakten voor het eerst kennis met Aragorn in Breeg (Bree), waar zij verwachtten de tovenaar Gandalf te ontmoeten. Gandalf had echter Aragorn als plaatsvervanger gestuurd. Aragorn stond bij de plaatselijke bevolking bekend als 'Stapper' (Strider), een zogeheten 'Doler' (Ranger), want zijn taak was nog altijd het verdedigen van de grenzen van de Gouw. Aragorn wist het vertrouwen van de Hobbits te winnen, onder andere door hen te behoeden tegen een aanval van de Nazgûl, en samen met hem ondernamen zij de gevaarlijke tocht naar Rivendel.
In Rivendel werd door de Raad van Elrond besloten dat de Ring moest worden vernietigd in de Doemberg (Mount doom). Aragorn is één van de negen personen van het reisgenootschap die als taak hadden Frodo, de Ringdrager, op deze queeste te helpen.
enNa de oorlog en de vernietiging van de Ring werd Aragorn erkend als rechtmatige erfgenaam van de troon van Gondor en Arnor. Hij werd in het najaar van 3019 gekroond als Koning Elessar, wat Elfensteen betekent, een naam aan hem gegeven door Galadriel. Nu hij koning van Gondor en Arnor was nam hij de hand van Arwen. Zij kregen een zoon, Eldarion, en nog enkele dochters.
Aragorn regeerde het Herenigd Koninkrijk van Gondor en Arnor tot zijn dood in het jaar 120 van de Vierde Era op de leeftijd van 210 jaar. Zijn tijd als heerser was een tijd van voorspoed. Zijn zoon Eldarion volgde hem op. Arwen stierf in 121 door haar verdriet om de dood van haar man
te beschermen.
Boromir werd geboren in het jaar 2978 van de Derde Era, hij was de zoon van de Stadhouder van Gondor, Denethor II. Boromir werd vernoemd naar Boromir van het Huis van Bëor, de eerste Heer van Ladros. Boromir reisde in 3018 naar aanleiding van een voorspellende droom die hij en zijn broer Faramir hadden gehad naar Rivendel (Sindarijns: Imladris), op zoek naar antwoorden.
De voorspellende droom:
Zoek het Zwaard dat is geschonden;
In Imladris leeft het voort;
De raad die zal worden gegeven
Is sterker dan Morgul-woord.
Een teken zal verkonden
Dat het lot zich voltrekken gaat
Want Isildurs Vloek zal herleven
En de Halfling zal stellen de daad.
In Rivendel aangekomen nam hij deel aan De Raad van Elrond waar hij probeerde de raad over te halen hem de Ring mee te laten nemen naar Gondor om hem tegen de vijand te gebruiken. De raad besloot echter dat de Ring moest worden vernietigd. Boromir neemt vervolgens deel aan het Reisgenootschap dat Frodo Balings moet beschermen op zijn reis.
Boromir raakte echter in de ban van de Ring en op Amon Hen probeerde hij de Ring van Frodo te stelen, wat uiteindelijk leidde tot het uiteenvallen van het Reisgenootschap. Hij stierf dezelfde dag nog op 41 jarige leeftijd terwijl hij probeerde Merijn en Pepijn te beschermen tegen een groep Uruk-hai in het jaar 3019. Hij stierf door tientallen Ork-pijlen. Aragorn was de laatste die hem levend zag en van hem hoorde dat Boromir de Ring van Frodo probeerde af te pakken, een geheim wat Aragorn in zijn graf heeft meegenomen.
Sam Gewissies werd geboren in 1380 Gouwtelling als jongste zoon van Ham (‘de Gabber’) Gewissies, tuinman van de Balingsen van Balingshoek. Nadat geen van de twee oudste zonen van de Gabber hem in zijn beroep wilde opvolgen, was het de jonge Sam die bij zijn bejaarde vader (wonend op Balingslaantje 3) bleef en de tuin van Balingshoek verzorgde. De Gewissies uit Hobbitstee waren bekend om hun behoudende instelling en gebrek aan eerzucht. Dit kwam voort uit eerbied en liefde voor het nederige ambacht van tuinman. De gezette en wat achterdochtige Sam was vaak in de herberg ‘De Groene Draak' te vinden. Zijn vrienden omschreven hem als een aardige kerel, goed met zijn handen, maar een beetje een dromer. Sam was in zijn kindertijd verzot op de verhalen van Bilbo Balings en was vooral zeer geïnteresseerd in elfen. Ook had Bilbo hem leren lezen. Zijn vader zei altijd tegen hem: "Elfen en Draken! Kolen en aardappelen zijn beter voor mij en jou. Zorg dat je niet betrokken raakt bij de zaken van je meerderen, of je zult in moeilijkheden komen die te groot zijn voor je." (In de Ban van de Ring: De Reisgenoten, hoofdstuk 1. Vertaling: Max Schuchart)
In Gouwjaar 1418 werd Sam in goed vertrouwen, door twee vrienden van zijn meester (Merijn Brandebok en Pepijn Toek) in een ‘samenzwering’ betrokken. Zij hadden hun vermoedens omtrent Frodo’s reisplannen, en Sam kreeg opdracht om te zien of hij iets te weten kon komen omtrent de bezoeken van de tovenaar Gandalf. Nadat hij op een morgen door de tovenaar betrapt werd toen hij voor luistervink speelde, kregen de ‘samenzweerders’ echter niets meer van hem te horen. Het voorval leidde er bovendien toe dat Gandalf hem uitkoos om Frodo op een reis naar Rivendel te vergezellen; enerzijds om de kwestie van de Ring geheim te houden en anderzijds omdat Gandalf in hem een stoutmoedige, nuttige en trouwe metgezel voor Frodo zag.
In het huisje te Krikhol onthullen de samenzweerders uiteindelijk hun complot aan Frodo, en voelt Sam zich zeer ongelukkig als Frodo zich afvraagt wie hij nog kan vertrouwen. Gedurende de verdere reis bewijst Sam echter zijn trouw vele malen, en blijft hij voordurend aan Frodo’s zijde. Als Frodo in Rivendel de taak op zich neemt om de Ene Ring te vernietigen is Sam de eerste die aangeeft dat hij hem zal vergezellen, en op Amon Hen dwarsboomt hij Frodo’s plannen om alleen verder te gaan, en voegt zich aan zijn zijde. Bovendien is het Sam die Frodo direct helpt als hij gewond raakt op de Weertop, en die Frodo te hulp schiet in de mijnen van Moria als een Ork-opperhoofd hem bevecht.
Vanaf het moment dat Frodo en Sam alleen verder reizen beschouwt Sam het als zijn persoonlijke taak om op Frodo’s welzijn te letten. Hij draagt voortdurend het merendeel van de bagage, kookt maaltijden en houdt vele malen de wacht. Hoewel Sam het er niet mee eens is dat Gollem de twee Hobbits gaat begeleiden als gids, berust hij in de beslissing die Frodo gemaakt heeft. Dit belet hem er echter niet in om het schizofrene wezentje voordurend in de gaten te houden. Als Sam ten overstaande van Faramir van Gondor zich vergist, en hem onbedoeld het doel van Frodo’s queeste onthult, bepleit hij vol vuur de zaak van zijn meester. Mede door de oprechte woorden van Sam besluit Faramir hen vrij te laten en te helpen op hun reis naar Mordor.
Op de grens van Mordor redt Sam nogmaals de missie. Als Frodo vermoedelijk gedood is door de monsterspin Shelob verjaagt hij het gruwelijke wezen, en neemt de ring met het plan de tocht zelf te volbrengen. Daarmee wordt hij één van de 'ringdragers'. Als Sam vervolgens ontdekt dat Frodo nog in leven is, redt hij hem uit de Ork-toren Cirith Ungol, waarna hij de Ring teruggeeft aan Frodo. Gedurende deze periode heeft Sam de Ring gebruikt om aan de Orks te ontsnappen, waardoor hij iets van Frodo’s last begint te begrijpen. Als hij op de Doemberg vervolgens de kans krijgt om zich op de verrader Gollem te wreken, blijkt zijn begrip voor deze voormalige Ringdrager van doorslaggevend belang. Hij laat Gollem in leven, waardoor de Ring door diens toedoen vernietigd wordt.
Terug in de Gouw had hij een essentieel aandeel in de strijd die daar gevoerd werd. Hierna ontfermde Sam zich over het gehavende landschap van de Gouw, waardoor de gouden zomer van 1420 van uitzonderlijke schoonheid was. Om deze prestatie werd Sam onder Hobbits zeer geëerd. Daarnaast werd hij een befaamd persoon in de Gouw omdat hij zevenmaal het Burgemeesterambt vervulde. Hij trouwde met Roos Katoen, de vriendin uit zijn jongensjaren, en zij schonk hem dertien kinderen van wie Elanor, bijgenaamd ‘De Schone’ de oudste was. In 1421 begeleidde hij Frodo naar de Grijze Havens, waarna hij Frodo’s erfgenaam werd. Hij woonde tot 1482 Gouwtelling op Balingshoek en reed op zijn 102e jaar naar de Havens, als laatste van de Dragers van de Ring.
Peregrijn (Pepijn) Toek werd in het jaar 1390 Gouwtelling (2990 Derde Era) geboren in Toekburg als zoon van Eglantien Berm en Paladijn II, het Dinghoofd van de Gouw. Hij heeft drie jongere zusjes, Parel, Pimpernel en Pervinca, en is vanaf zijn vroegste jeugd bevriend met zijn neef Meriadoc Brandebok. Pepijn en Merijn wensen met hun vriend Frodo Balings mee te gaan, als deze besluit om de wijde wereld in te trekken. Daarom vragen ze Sam Gewissies om Frodo voor hen in de gaten te houden. Wanneer Frodo inderdaad plannen maakt om te vertrekken, weigert Sam dit aan zijn vrienden te vertellen, zodat ze weten ze dat het moment is aangebroken. Zo raken ze betrokken in Frodo’s verhuisplannen. Op dat moment is Pepijn nog minderjarig (30 jaar). Hij is vrij klein, en heeft een flinke bos goud krullend haar op zijn hoofd (en voeten). Pepijn is vaak nogal roekeloos, en komt brutaal over, en is gehecht aan het comfort van het Hobbitleven in de Gouw.
Tijdens de reis naar Rivendel en de daaropvolgende reis met het Reisgezelschap wordt Pepijn meegesleept met de gebeurtenissen en heeft er zelf nauwelijks enige controle over. Dat hij mee mag gaan met het Reisgezelschap heeft hij met name aan de Tovenaar Gandalf te danken die de Elfenvorst Elrond ervan overtuigt dat vriendschap in deze kwestie van groter belang is dan erkende heldenmoed. Op Amon Hen wordt Pepijn samen met Merijn gevangen genomen door een groep Orks, die grotendeels bestaat uit Uruk-hai van de Tovenaar Saruman. Hun reisgenoot Boromir probeert de Hobbits te redden, maar wordt na een dapper gevecht gedood door de Orks. Deze nemen de Hobbits mee in de richting van Isengard. Onderweg ontsnapt Pepijn even, en werpt de broche uit Lothlórien weg, om eventuele achtervolgers een aanwijzing te geven. De broche wordt gevonden door zijn eerdere reisgenoot Aragorn, maar als deze bij het Orkleger komt, zijn alle Orks gedood en Pepijn en Merijn verdwenen.
Gedurende een ruzie tussen de verschillende soorten Orks weet Pepijn namelijk de touwen om zijn handen te verwijderen met behulp van een zwaard van een dode Ork. Mede hierdoor kunnen de Hobbits gedurende een aanval van de ruiters van Rohan te ontsnappen. Ze belanden in het woud Fangorn en treffen daar de Ent Boombaard. Door het drinken van Entdrank groeien Pepijn en Merijn tot voor Hobbits ongewone lengte. Hun ontmoeting met Boombaard zorgt ervoor dat de Enten tijdens hun langdurige vergadering (de Entmoet) besluiten om in te grijpen; ze vallen Isengard aan, en veroveren de vesting van Saruman. In Isengard vinden Pepijn en Merijn tabak uit de Gouw, en beginnen te vermoeden dat het kwaad ook in hun eigen Gouw aanwezig is.
Pepijn is er bij als Gandalf met het gezelschap uit Rohan Saruman confronteert met zijn kwade daden. Als de Palantír van de Orthanc door Gríma Slangtong naar het gezelschap geworpen wordt, raapt Pepijn de duistere bal op, waarna hij hem direct aan Gandalf moet afgeven. De aanraking van de Palantír zorgt er echter voor dat Pepijn er naar verlangd de bal nogmaals te zien: in het kamp kijkt hij ‘s nachts in de Palantír en heeft een gevaarlijke confrontatie met Sauron zelf. Nadat Pepijn betrapt wordt, neemt Gandalf hem mee naar Minas Tirith, waardoor hij afscheid moet nemen van zijn vriend Merijn.
Tijdens de ontmoeting met Denethor, de Stadhouder van Gondor, biedt Pepijn hem zijn diensten aan. Denethors zoon Boromir heeft immers zijn leven gered. Pepijn wordt een Wachter van de Citadel en raakt bevriend met zijn medewachter Beregond en diens zoon Bergil. Bovendien krijgt hij een grote waardering voor Faramir, de jongste zoon van de Stadhouder. Als Faramir gewond terugkeert van een gevecht, wordt Denethor gegrepen door wanhoop en probeert hij zichzelf en zijn zoon op een brandstapel van het leven te beroven. Pepijn waarschuwt Gandalf en slaagt er zo in Faramir te redden. Denethor sterft wel in de vlammen. Na de slag vindt Pepijn zijn gewonde vriend Merijn op het slagveld en brengt hem naar de Huizen van Genezing, waarna hij met het leger van het Westen naar de Zwarte Poort rijdt, en als enige Hobbit meestrijdt tijdens de daarop volgende slag.
Na de vernietiging van Saurons rijk wordt Pepijn geridderd door de teruggekeerde Koning van Gondor (ofwel Aragorn), waarna hij samen met de andere Hobbits terugkeert naar de Gouw. Daar speelt hij een beslissende rol in de opstand die zich daar voltrekt. Hij rijdt persoonlijk naar Toekburg om versterkingen van het Dinghoofd te brengen, waardoor de Slag van Bijwater gewonnen wordt. Hiervoor wordt Pepijn zeer geëerd in de Gouw. Met name zijn schitterende verschijning en (relatief) grote lengte maakt grote indruk op de Hobbits van de Gouw. In 1434 Gouwtelling volgt hij zijn vader op als Dinghoofd en trouwt met Mejuffrouw Diamant uit Lange Kleef. Hij reist geregeld naar Gondor en onderhoudt contact met Faramir, naar wie hij zijn enige zoon vernoemt. Pepijn sterft in Gondor en hij wordt te ruste gelegd in het Huis van de Koningen in Rath Dinen.
Meriadoc (Merijn) Brandebok wordt in het jaar 1382 Gouwtelling (2982 van de Derde Era) geboren in Bokland als enig kind van de Meester van de Burcht, Saradoc ‘Strooigoud’ Brandebok en zijn vrouw Esmeralda Toek. Merijn is derhalve een neef van zijn grote vriend Peregrijn Toek en een achterneef van een andere vriend, Frodo Balings. Omdat hij vermoedt dat Frodo ooit in de voetsporen van zijn ‘oom’ Bilbo Balings zal treden, en dus waarschijnlijk vroeger of later de Gouw zal verlaten, vraagt hij samen met Pepijn aan Sam Gewissies om Frodo voor hen in de gaten te houden. Wanneer ze begrijpen dat het moment van Frodo's vertrek is aangebroken, zorgen ze ervoor dat ze betrokken raken in Frodo’s verhuisplannen. Merijn heeft een avontuurlijk temperament en is opgewekt en uitbundig van aard. In tegenstelling tot Pepijn vat hij Frodo's Queeste van het begin af aan ernstig op. Merijn heeft ook beduidend meer gevoel voor vreemde talen en ‘aristocratische’ gebruiken.
Merijn wordt Frodo’s belangrijkste helper tijdens diens verhuizing naar Krikhol. Hij vindt voor hem het kleine huisje in het land achter Bokkelburg, en vertrekt later met een wagen vol spullen uit Balingshoek naar het huisje, dat hij ‘behaaglijk’ inricht. Daar onthult hij de samenzwering tussen hem, Pepijn en Sam, en zorgt hij ervoor dat Frodo hen meeneemt op zijn reis. Tijdens deze reis naar Rivendel leidt Merijn de Hobbits door het Oude Woud, maar wordt vervolgens gevangen genomen door de Oude Wilgeman en bevrijd door Tom Bombadil. Op hun vervolgreis worden de Hobbits betoverd door de Grafgeesten. Ook daar worden ze echter bevrijd door Tom Bombadil. In de Grafheuvels ligt een schat, waaruit de Hobbits dolken meenemen, die in latere avonturen hun nut bewijzen. Met name Merijns dolk blijkt een waardevol wapen.
Ook in Breeg toont Merijn zijn enerzijds avontuurlijke en anderzijds behulpzame aard als hij de herberg verlaat om de omgeving te verkennen. In de herberg komen de Hobbits Stapper (Aragorn) tegen die hen naar Rivendel leidt. In Rivendel wordt Merijn uitgekozen als een van Frodo’s helpers in het Reisgenootschap van de Ring, dat Frodo moet helpen de Ring in het vuur van de Doemberg te gooien en de Duistere Vorst Sauron te verslaan. Hij gaat mee door de mijnen van Moria en Lothlórien. Vandaar vaart hij mee met de boten over de rivier Anduin en aanschouwt de Argonath bij de Rauroswatervallen.
Wanneer het Reisgezelschap aanmeerdt in de buurt van Amon Hen, wordt het overvallen door een groep Orks, die grotendeels bestaat uit Uruk-Hai van de Tovenaar Saruman. De Orks hebben de opdracht alle Reisgenoten te doden, maar de Hobbits bij Saruman te brengen. Saruman weet namelijk dat een Hobbit de Ring heeft, die hij begeert. Merijn en Pepijn worden gevonden door de Orks, maar Boromir verdedigt de Hobbits tot hij sneuvelt in de strijd. Merijn en Pepijn worden door de Orks meegenomen naar Isengard, maar Sam en Frodo kunnen ongehinderd hun reis vervolgen. Merijn en Pepijn worden bruut meegesleept door Rohan. De Hobbits weten het niet, maar de Orks worden achtervolgd door Aragorn, Legolas en Gimli.
Wanneer de Orks bijna bij het Fangornwoud aangekomen zijn worden ze door de Ruiters van Rohan onder leiding van Éomer aangevallen. De Orks worden allemaal gedood, maar Merijn en Pepijn vluchten Fangorn in. Hier ontmoeten ze de Ent Boombaard. Hun komst zorgt ervoor dat de Enten tijdens hun langdurige vergadering (de Entmoet) besluiten om in te grijpen; ze vallen Isengard aan, en veroveren de vestiging van de Tovenaar Saruman. In Isengard vinden Pepijn en Merijn tabak uit de Gouw, en beginnen te vermoeden dat het kwaad ook in hun eigen geliefde en tot dan toe veilige Gouw aanwezig is.
Gandalf, Aragorn, Legolas, Gimli en een gezelschap uit Rohan bezoeken Isengard om Saruman te spreken, waarna de twee Hobbits met hen meegaan naar Rohan. Ze worden echter gescheiden door Pepijns domheid; deze kijkt in de Palantír van Isengard en moet ‘voor straf’ mee met Gandalf naar Gondor. Merijn reist verder met de Rohirrim, en wordt vervolgens ook gescheiden van Aragorn, Legolas en Gimli, die het gezelschap verlaten om (zoals later blijkt) de Paden der doden te betreden. De tijd die Merijn doorbrengt bij Koning Théoden van Rohan en zijn ruiters leidt ertoe dat hij tot jonkheer van Rohan wordt benoemd, en een speciale band met het land en zijn inwoners ontwikkelt. Hij bezoek de Ruitermark later vaak en wordt daar Holdwine genoemd.
De ruiters van Rohan worden door Gondor opgeroepen om mee te vechten tegen de legers van Sauron. Merijn wil graag zijn bijdrage leveren, maar hij moet in Rohan blijven. De prinses Éowyn, die ook de opdracht krijgt thuis te blijven, vermomt zich als de ruiter Dernhelm en neemt Merijn mee op de veldtocht naar Gondor. Tijdens de slag op de Velden van Pelennor komen de twee tegenover de machtige Tovenaar-koning van Angmar, het hoofd van de Nazgûl, te staan, en helpt Merijn Éowyn de Nazgûl te verslaan. Na de slag vindt Pepijn hem op het slagveld en wordt hij naar de Huizen van Genezing in Minas Tirith gebracht, want door de nabijheid van de Nazgûl is hij ziek geworden. Aragorn geneest hem en Éowyn, die een rustperiode krijgen in de Huizen van Genezing, terwijl Pepijn met het leger van het Westen naar de Zwarte Poort rijdt. Pas na de vernietiging van Saurons rijk wordt hij weer verenigd met zijn vrienden Pepijn, Frodo en Sam, en ontvangt hij met de andere Hobbits een publiek eerbetoon op het Veld van Cormallen.
Merijn speelt een belangrijke rol tijdens de Hobbitopstand in de Gouw, waar hij de gewapende Hobbiterij aanvoert. Hiervoor wordt Merijn zeer geëerd in de Gouw. Maar ook zijn diepe belangstelling voor de oorsprong van de Hobbits zelf, zoals blijkt uit zijn vele bijdragen aan de Hobbitwetenschap, brengen hem veel aanzien. Op vijftigjarige leeftijd, in 1432 Gouwtelling, volgt Merijn zijn vader op als Meester van Bokland. Hij trouwt met Estalla Burger en krijgt een zoon, die op zijn beurt Meester van Bokland wordt. Of hij meer kinderen gekregen heeft is onbekend. In 1484 verlaat hij de Gouw samen met Pepijn. De twee bezoeken Rohan, waar Merijn zijn oude vriend, koning Éomer voor de laatste keer ziet. Tenslotte vervolgden zij hun reis naar Gondor, waar zij enkele jaren bij koning Aragorn Elessar wonen, en tenslotte ter ruste werden gelegd in het Huis van de Koningen.
Gandalf is de bekendste benaming voor Olórin, een Maia uit het onsterfelijke rijk Valinor. Hij is de bekendste van de Maia van Manwë en Varda. Hij is een van de vijf Istari (of Tovenaars) die rond het jaar 1000 van de Derde Era arriveren in de Grijze Havens van Midden-aarde als ‘boodschappers’ van de Valar, om de macht van Sauron aan te vechten, en al de Vrije Volkeren te verenigen die zich tegen hem wilden verzetten. De Scheepsbouwer Círdan voelde een grote macht rond hem en gaf Gandalf zijn Elfenring Narya, de Ring van Vuur, om hem te helpen bij zijn daden. Naar men zegt is hij één van de wijste van de Maiar, daarbij Saruman naar de kroon stekend. Hoewel de macht van de vijf Istari groot was, was het hun verboden om hun ware aard te onthullen of hun volle kracht te gebruiken in een rechtstreeks treffen met de Vijand. Gandalf staat ook bekend als Gandalf de Grijze, Mithrandir, de Grijze Zwerver en vriend van alle Vrije Volkeren.
Gedurende zijn langdurige reizen door Midden-aarde ontwikkelde hij een grote interesse voor het Hobbitvolk en werd bevriend met de Elfenheer Elrond en de Elfenvrouwe Galadriel. Voor velen is Gandalf echter slechts ‘gewoon een Tovenaar’, een bemoeizieke oude man, wiens voornaamste eigenschap zijn ongewone vaardigheid met vuurwerk is. Gandalf is een oude man met een lange witte baard en borstelige wenkbrauwen. Hij draagt een grote blauwe hoed, een lange grijze mantel, een zilveren sjaal, enorme zwarte laarzen en een staf.
Rond 2063 betreedt Gandalf de vesting Dol Guldur en ontdekt dat de Zwarte Tovenaar daarover heerst. Dit maakt Gandalf alert en als hij in 2845 nogmaals Dol Guldur betreedt, ontdekt hij dat deze tovenaar de Duistere Heer Sauron zelf is. Ondertussen is in 2463 de Witte Raad geformeerd om de politiek tegen het Kwaad in Midden-aarde te coordineren. Galadriel draagt Gandalf voor als Hoofd van de Raad, maar Gandalf weigert deze functie. Als de raad in 2851 besluit om Dol Guldur aan te vallen, blijkt de Zwarte Tovenaar verdwenen te zijn. Saruman, het Hoofd van de Raad en de Istari had de Vrije Volkeren van Midden-aarde verraden.
Een ander voorval tijdens Gandalfs laatste bezoek aan Dol Guldur in 2845 leidt tot de succesvolle expeditie om de door de Draak Smaug gestolen schat van de Dwergen van de Eenzame Berg terug te winnen. Gandalf heeft in de kerkers van de Toren namelijk de stervende Dwergenkoning Thráin II getroffen die hem een kaart en een sleutel van de Eenzame Berg heeft gegeven. Als Gandalf diens zoon Thorin II Eikenschild in Breeg treft, is dit het begin van de Queeste van Erebor. Gandalf leidt het gezelschap van Thorin naar Balingshoek, om de Hobbit Bilbo Balings over te halen met de Dwergen mee te gaan. Hij geeft Thorin de kaart en de sleutel en vertrekt samen met de dertien Dwergen en Bilbo naar het oosten. Na een confrontatie met Trollen vinden ze een kleine schat, waaronder het zwaard Glamdring, dat Gandalf hierna zal dragen. Na een kort verblijf in Rivendel belandt het gezelschap in de Nevelbergen, waar Bilbo de Ene Ring vindt. Hierna verlaat Gandalf het gezelschap, om strijd te voeren tegen Dol Guldur. Vlak na de dood van de Draak Smaug arriveert Gandalf in Erebor, waar hij aanwezig is tijdens de Slag van de Vijf Legers.
Vanaf het eerste moment is Gandalf achterdochting over de toverring van Bilbo. Hij confronteert Bilbo met diens onwaarschijnlijke verhaal over de vondst ervan, en hoort vervolgens de ware versie. Gandalf beseft dat de Ring directe invloed heeft op de Hobbit. Als Bilbo tijdens zijn grootse verjaardagsfeest ondanks een eerder besluit de Ring niet aan zijn erfgenaam Frodo Balings wil geven, begrijpt Gandalf dat de Ring een destructieve kracht bezit. Nadat Bilbo vertrekt en Frodo de Ring in bewaring heeft gekregen, reist Gandalf zeventien jaar lang door Midden-aarde om de waarheid van de Ring te achterhalen. Met hulp van de Doler Aragorn weet hij Gollem te vangen en te ondervragen. Als Gandalf vervolgens de geschriften van Isildur leest begrijpt hij dat de Ene Ring gevonden is.
Hij zet Frodo aan om uit de Gouw te vertrekken, maar mist het vertrek omdat hij gevangen genomen wordt door Saruman in Isengard. Pas na zijn ontsnapping voegt Gandalf zich weer bij de Hobbit in Rivendel, waar Het Reisgenootschap van de Ring wordt geformeerd. Gandalf neemt de leiding over dit reisgezelschap van negen vertegenwoordigers van de vrije volken van Midden-aarde, symbolisch tegenover de negen Nazgûl. Gandalf en Aragorn leiden de vier Hobbits richting de Caradhras, maar zijn niet in staat hen over deze berg te leiden. Als gevolg daarvan neemt het reisgezelschap niet de weg óver de berg, maar gaat er onder door. In Khazad-dûm, beter bekend als als Moria, gaat Gandalf een gevecht aan met een Balrog, maar overleeft dit niet als Gandalf de Grijze. Hij keert echter terug als Gandalf de Witte en wordt wederom de leider in de voortdurende strijd tegen Sauron en de verrader Saruman. Hij ontmaskert de raadgever Gríma Slangtong van Koning Théoden van Rohan als spion van Saruman, en brengt later hulp tijdens de slag om Helms Diepte. Na zijn daden in Rohan reist hij met de Hobbit Pepijn naar de Witte Toren van Minas Tirith, waar hij de strijders van Gondor leidt als de stad wordt aangevallen door de gezamenlijke troepen van Mordor. Bovendien redt hij tweemaal het leven van Faramir, de zoon van de stadhouder. Vervolgens volgt hij de ongekroonde koning Aragorn naar de Zwarte Poort. Tijdens de daaropvolgende slag voltooit Frodo zijn missie en gooit de Ene Ring in de Doemberg. Gandalf vraagt de Adelaars om Frodo en Sam uit Mordor weg te dragen. Hierna speelt hij een belangrijke rol bij de kroning van Aragorn, en keert enkele jaren later vanuit de Grijze Havens terug naar Valinor.
Legolas is aanwezig bij de Raad van Elrond in Rivendel. Deze raad vergadert over wat er met de Ene Ring moet gebeuren. Hij is door Frodo Balings naar Rivendel gebracht, maar kan er niet blijven, omdat Sauron hem onafgebroken zoekt en Rivendel niet tegen hem zal kunnen standhouden. Legolas is naar Rivendel gekomen om te berichten dat Gollem uit de gevangenschap in het Demsterwold ontsnapt is. Gollem heeft gevaarlijke kennis over de Ring en blijkt die aan Sauron te hebben verteld.
Als besloten wordt dat de Ring in Orodruin, de Doemberg, gegooid en dus naar Mordor gebracht moet worden, neemt Frodo deze taak op zich en wordt er een Reisgenootschap van de Ring opgericht om hem te vergezellen en te helpen. Legolas vertegenwoordigt de Elfen in het Reisgenootschap. Kort na de Raad van Elrond vertrekt hij met de anderen uit Rivendel op weg naar Mordor.
Legolas is een waardevolle reisgenoot vanwege zijn uitstekende ogen en zijn buitengewone vaardigheid met de boog. Tot ieders verbazing raakt hij bevriend met Gimli, de Dwerg in het gezelschap, hoewel Elfen en Dwergen elkaar normaalgesproken niet mogen.
Het Reisgenootschap verliest Gandalf in de mijnen van Moria en valt uiteen bij de Watervallen van Rauros. Frodo en Sam reizen verder naar Mordor, Boromir wordt gedood door Orks en Merijn en Pepijn worden door de Orks meegevoerd. Aragorn, Gimli en Legolas besluiten dat ze Frodo en Sam niet kunnen helpen en achtervolgen de Orks. Na een lange en uitputtende voettocht komen ze bij de rand van het woud Fangorn, waar blijkt dat de Orks gedood zijn door Rohirrim en Merijn en Pepijn het bos in gevlucht zijn.
Aragorn, Gimli en Legolas ontmoeten de herrezen Gandalf in Fangorn en vechten in de Slag om de Hoornburg, waar Legolas en Gimli een wedstrijd houden over het aantal overwinningen. Gimli wint met 42 tegen 41. Nadat Saruman veslagen is, neemt Aragorns de Paden der doden om een leger geesten op te roepen in de strijd tegen Sauron. Legolas en Gimli, alsmede Elladan en Elrohir, de zonen van Elrond, en dertig Dolers, vergezellen Aragorn en het schimmenleger. Het leger overwint de Kapers bij Pelargir, waarna het ontbonden wordt. De overigen, aangevuld met mannen van Gondor en bevrijde slaven van de Kapers, gebruiken de schepen om snel naar de slag op de Velden van Pelennor te gaan, waar de legers van Sauron verslagen worden.
Legolas behoort vervolgens tot het leger van enkele duizenden dat een schijnbaar kansloze aanval pleegt op Mordor, om de aandacht van Sauron af te leiden van de queeste van Frodo. Tijdens de gevechten wordt de Ring in het vuur van de Doemberg vernietigd en is Sauron definitief verslagen.
Na afloop van de Oorlog om de Ring vertrekken vele Elfen uit Midden-aarde over zee naar Valinor en ook Legolas voelt het verlangen naar de Onsterfelijke Landen zodra hij de zee gezien en de roep van meuwen gehoord heeft bij Pelargir. Na de Oorlog om de Ring vestigt Legolas zich met een aantal Boselfen uit het Demsterwold in Ithilien dat hem toegewezen is door koning Aragorn. Daar herstelt hij de door oorlog vernietigde bossen en vestigt hij een Elfenkolonie waarvan hij de vorst wordt. Na de dood van Aragorn in het jaar 120 van de Vierde Era vertrekt Legolas met andere Grijze Elfen en met zijn goede vriend Gimli in een door hem gebouwd grijs schip naar Valinor.
Gimli, de zoon van Glóin, vertegenwoordigt het Dwergenvolk in het Reisgenootschap van de Ring. Hoewel zijn volk een lange geschiedenis van misverstanden en zelfs vijandschap met de Elven heeft, ontstaat er een hechte vriendschap tussen hem en de elf van het gezelschap, Legolas. Enige sportieve rivaliteit is er altijd gebleven, want Gimli houdt bij elke gelegenheid nauwkeurig bij of zijn bijl wel evenveel schade aanricht als Legolas' boog. Hij krijgt Legolas zelfs zo ver dat deze de schoonheid van de grotten, waarin dwergen bij voorkeur huizen, op prijs begint te stellen. Als tegenprestatie bezoekt hij zelf met Legolas, zij het met gemengde gevoelens, het bos van Fangorn. Na de dood van hun goede vriend Koning Aragorn Elessar varen ze samen met een boot vanuit Pelargir naar de Onsterfelijke Landen.
Het Reisgenootschap
Aragorn
Boromir
Frodo
Frodo wordt geboren op 22 september 2968 van de Derde Era (1368 Gouwtelling) in Bokland, als zoon van Drogo Balings, de achterkleinzoon van Balbo Balings, en Primula Brandebok, het jongste kind van Gorbadoc Brandebok. Op zijn twaalfde verliest hij zijn ouders bij een bootongeluk, waarna hij opgroeit op de Brandenburcht in Bokland. Enkele jaren later wordt hij door geadopteerd zijn ‘oom’ Bilbo Balings. Op Frodo’s drieendertigste verjaardag vertrekt de befaamde Bilbo uit De Gouw na een spectaculaire verdwijntruc op zijn grootse verjaardagsfeest. Frodo erft Balingshoek en de gouden toverring. Bilbo had deze in een onderaardse tunnel gevonden tijdens zijn avontuur met de Dwergen van Thorin Eikenschild (zoals beschreven in het eerdere boek De Hobbit). De Ring heeft merkwaardige eigenschappen. Bilbo werd er bijvoorbeeld onzichtbaar door en bereikte schijnbaar onveranderd de voor Hobbits hoge leeftijd van 'elftig en één' (111 jaar). Frodo ontpopt zich als een ware erfgenaam van zijn excentrieke oom en maakt vaak lange eenzame wandelingen door de Gouw en heeft contact met Elfen.
In 1418 keert Gandalf terug naar de Gouw en onthult Frodo de waarheid omtrent zijn toverring. Deze ‘Ene Ring’ is de door en door kwaadaardige Meester-Ring, die de duistere heer Sauron in een ver verleden heeft gesmeed, en die vervolgens verloren is gegaan. De Ring heeft zoveel macht dat vrijwel iedereen die ermee in aanraking komt ervan in de ban raakt en tot het kwade verleid wordt. Hobbits, hoe klein en onopvallend ook, blijken echter meer dan andere wezens bestand tegen deze verlokkingen en daarmee is Frodo de aangewezen persoon om Midden-aarde voor de algehele machtsovername door de herrezen Sauron te behoeden. Hij neemt de queeste op zich om de Ene Ring in de Doemberg in Saurons rijk Mordor te gaan gooien; de enige manier om hem te vernietigen.
Hoewel Frodo vrijwel direct weet dat hij de Gouw moet verlaten, plant hij zijn vertrek uit de Gouw zorgvuldig, en trekt er enkele maanden voor uit; enerzijds omdat het beter is om de Gouw ongemerkt te verlaten, en anderzijds omdat hij geniet van de rust en eenvoud van de Gouw, en moeite heeft om zijn geboortegrond te verlaten. Hij verkoopt Balingshoek aan de Buul-Balingsen, en vertrekt (hoewel hij verontrust is over de afwezigheid van Gandalf) met zijn vriend Pepijn Toek en tuinjongen Sam Gewissies (die door Gandalf is ‘uitgekozen’ als zijn metgezel op zijn reis) naar Krikhol in Bokland, waar Frodo een huisje heeft gekocht. Al in de Gouw wordt hij geconfronteerd met de afgezanten van Mordor (de mysterieuze Nazgûl), waardoor hij besluit om direct vanuit Krikhol verder te reizen naar Rivendel. Sam, Pepijn en Merijn gaan met hem mee.
Behalve de steun van zijn Hobbitvrienden krijgt Frodo gedurende zijn queeste hulp en vriendschap van vele uiteenlopende wezens; van ‘Meester’ Tom Bombadil tot Aragorn, erfgenaam van de oude Númenoriaanse Koningen. Frodo vindt al snel de moed om zich te verweren tegen de levensgevaarlijke Nazgûl; zowel op de Weertop als tijdens de vlucht naar de Voorde van Rivendel zijn zijn daden bijzonder dapper. De prijs die hij hiervoor betaalt is echter een vrijwel dodelijke verwonding door het hoofd van de Nazgûl, die hij de rest van zijn leven met zich mee zal dragen.
In Rivendel neemt hij de taak om de Ene Ring te vernietigen definitief op zich. Daar wordt een reisgenootschap samengesteld om hem te begeleiden, bestaande uit leden van alle vrije volkeren van Midden-aarde. In Rivendel krijgt Frodo van Bilbo het kleine elfenzwaard Prik (Sting) en een maliënhemd van mithril dat zijn leven redt in de Dwergenmijnen van Moria. In Lothlórien ontvangt hij een Elfenmantel van de Elfenvrouwe Galadriel en een klein flesje met het licht van Eärendil, om zijn pad te verlichten op donkere plaatsen wanneer alle andere lichten uitdoven. Het Reisgenootschap valt echter uiteen door vele gevaren. Gandalf wordt door de demonische Balrog de afgrond in getrokken en Boromir, de zoon van de stadhouder van Gondor, wil de Ene Ring gebruiken als een wapen voor Gondor en komt om terwijl hij een aantal reisgenoten verdedigt tegen Orks.
In de heuvels van Emyn Muil schenkt Frodo zijn vertrouwen aan Gollem, het kleine Hobbitachtige wezentje dat ooit de Ring heeft gedragen. Deze leidt hem en Sam naar Mordor. Frodo voelt zich verwant met Gollem, omdat deze de fatale macht van de Ring begrijpt. Toch verraadt Gollem hem uiteindelijk en leidt hem de tunnels van de oeroude spin Shelob binnen, waar hij in een spinnenweb belandt. Dankzij Sam overleeft Frodo dit, waarna deze hem verder leidt naar de Doemberg. Frodo’s krachten zijn inmiddels uitgeput door de duistere invloed van de Ring en de barre omstandigheden van de reis. Op de Doemberg kan Frodo de macht van de Ring niet langer weerstaan en eist hem voor zichzelf op. Slechts door ingrijpen van Gollem wordt de Ring uiteindelijk vernietigd; Gollem valt Frodo woest aan en bijt de ringvinger van diens hand. In zijn vreugdedans om de Ring valt hij vervolgens in de Doemspleten, waardoor de Ring vernietigd wordt. Frodo en Sam worden tenslotte gered door de adelaars van Manwë.
Nadat hij zijn queeste volbracht heeft keert Frodo terug naar de Gouw. Hij speelt slechts een beperkte rol in de strijd in de Gouw en de daaropvolgende wederopbouw. Wel fungeert hij korte tijd als plaatsvervangende Burgemeester. De fysieke, emotionele en psychische verwondingen die hij opgelopen heeft tijdens zijn queeste blijven hem echter achtervolgen. Op 22 September 1421 Gouwtelling verlaat Frodo voorgoed zijn geliefde Gouw, waarna hij de zee oversteekt om genezing en geestesrust te vinden. Omdat hij, zoals hij tegen Sam zegt, geprobeerd heeft om de Gouw te sparen. ‘En hij is gespaard, maar niet voor mij. Het gaat vaak zo... als er dingen in gevaar zijn; iemand moet ze opgeven, verliezen, opdat anderen ze kunnen behouden.’ Tezamen met Gandalf, Elrond en Galadriel, de dragers van de drie Elfenringen, vertrekt hij op 29 september vanuit de Grijze Havens, naar het ‘verre groene land onder een snelle zonsopgang'.
Samwise
Pepijn
Merijn
Gandalf
Legolas
Gimli